print
interview

Een groep PvdA-leden volgde jongeren die van het praktijkonderwijs kwamen. Vonden zij werk? Leden van de afdeling Roosendaal spraken hierover met Rens Boons, afdelingsdirecteur praktijkonderwijs Da Vinci College Roosendaal.

Rens Boons
afdelingsdirecteur praktijkonderwijs Da Vinci College Roosendaal
01 januari 2015

'Ik ben afdelingsdirecteur van het Da Vinci, een school voor kinderen van 12 tot 18. Voorwaarde om toegelaten te worden is dat kinderen een beperkt IQ hebben, tussen de 55 en 75. Ook moeten ze meer dan drie jaar leerachterstand hebben voor taal en rekenen.

De kinderen worden met een laag IQ geboren. In de opvoeding wordt opgemerkt dat ze bepaalde dingen niet kunnen. Het verschil tussen hen en andere leerlingen wordt steeds groter. Veel leerlingen gingen daarom naar het speciaal basisonderwijs. Dat wordt steeds minder, omdat een aantal scholen zelf die kinderen goed onderwijs biedt en de kinderen ook zichzelf laat zijn. “Samen naar school” heet dat project.

Acceptatie

Toch zie je ook dat meer leerlingen gefrustreerd zijn omdat ze dingen niet kunnen. Ook als de school het goed doet en de ouders doen het goed, dan zijn het wel anderen, mensen op straat, die wel even vertellen dat de kinderen anders zijn of slechter. Deze jongeren zijn vaak teleurgesteld in zichzelf als ze hier komen.

We leren eerst de ouders accepteren dat het kind is zoals het is met al zijn kwaliteiten. Dan kan het kind het gaan accepteren en pas dan kan het gaan leren. Heel veel kinderen zitten op slot als ze hier komen en dat gaat heel ver. We hebben een leerling die hier is gekomen, waarvan de moeder ooit gezegd heeft: “Jongen, wat er ook gebeurt, hier kom je nooit.” En vervolgens kreeg de moeder te horen dat het kind hier naartoe moet. Het heeft vier jaar geduurd voordat deze moeder accepteerde dat het kind hier best wel een kans had. En bijna op de dag dat dát kwartje viel, merkte je aan die jongen dat die anders in zijn vel zat.

Sociale vaardigheden

Van onze vakken bestaat 80% uit het aanleren van sociale vaardigheden. Jezelf weerbaar maken. Hoe je met elkaar om gaat. Als je iets niet snapt, hoe vraag je dan om uitleg? Op tijd komen. Afspraken nakomen. Wij zijn vaak degenen die deze kinderen structuur geven. Vaak hebben ze dat thuis niet, omdat hun ouders er niet aan toe komen, omdat ze zelf vaak veel problemen hebben of het zelf ook nog nooit geleerd hebben.

Bij ons kunnen deze leerlingen heel veel fouten maken en krijgen ze heel veel kansen. We maken kleine stapjes. Je kan als school makkelijk zeggen: klaar, we investeren niet meer in je. Maar wij zeggen wel eens: zolang één nog het groene licht ziet, mag de ander groene sneeuw zien.

Op zoek naar hun talent

We bieden vakken die ze een blik geeft op hun talent. Deze kinderen kennen hun talenten niet. Als ik een oester neerleg en een zakje patat, dan weten wij van tevoren al wat ze kiezen. Ze hebben nog nooit een oester gezien. De kinderen kiezen voor het bekende. Als ik aan leerlingen vraag als ze op school komen wat ze willen doen, dan kiezen ze de veilige weg, maar dat wil helemaal niet zeggen dat daar hun talent ligt. Dat is alleen hetgeen ze kennen. Daarom maken ze kennis met alle mogelijke uitstroomrichtingen.

Als we praten over uitstroomrichtingen praten we over repeterend, eenvoudig werk, dat is eigenlijk de sleutel. Van daaruit kunnen ze misschien wel verder groeien, maar in principe is dat het niveau waarop we ze afleveren.

We gaan op zoek naar een omgeving waar ze zich lekker voelen. Dat kan de omgeving zijn van een winkel, keuken, magazijn, horeca, schoonmaak, groen, dierenverzorging, metaal, hout. Het kan heel breed zijn. De vaardigheden die we ze leren, de werkelijke vakvaardigheden, zijn op een dusdanig laag niveau dat ze geen vakmannen of vakvrouwen worden. Maar ze snappen wel of ze zich prettig voelen in een omgeving van de zorg, of in de stoere wereld van techniek. Dat is waar je probeert aansluiting te vinden. 

De lat wordt te hoog gelegd

Het lukt vaak wel om de juiste omgeving te vinden, maar het wordt wel steeds moeilijker, omdat de maatschappij vertelt dat je alleen maar gelukkig kunt worden met een diploma. De lat wordt steeds hoger gelegd. Zo werkt het niet. Als ik tegen een hoogspringer zeg: je hebt nu 1,5 meter gesprongen, we leggen de lat nu op 2 meter en dan spring je er zo overheen, gaat dat ook niet. Misschien na een jaar of wat trainen dat het wel lukt, maar door alleen de lat hoger te leggen heb je niet ineens een hoogspringer die 2 meter springt.

Blijvende ondersteuning is nodig

Er wordt nu een claim gelegd op bedrijven met een quotumregeling. Ik denk dat daar ook wel een verantwoordelijkheid ligt voor bedrijven, maar geef hun dan ook de hulp die daarbij nodig is. Tussen mijn leerlingen zitten enorme verschillen. De range van verschillen tussen leerlingen vergelijk ik soms met de range tussen een mavo-leerling en een gymnasiast. Er zijn leerlingen, die hebben tot in lengte van dagen steun nodig, sommigen bijna op dagelijkse basis. Geven we die steun niet, dan heeft dat consequenties op het individuele niveau, maar geheid ook voor de maatschappij.

Schipperen om een verantwoordelijke te behouden

Ik sta nu op het punt een jongen te verwijderen van school, omdat ik dat moet doen voor de rest van de jongeren. Die jongen kan ik niet helpen in deze school. Ik probeer nog wel iemand te vinden die mijn verantwoordelijkheid voor deze jongen over wil nemen. Die jongen zit nu in het criminele circuit en heeft een agressieprobleem. Als we daar niks mee doen, hebben we daar met z’n allen heel veel last van. We kunnen de schuld bij de jongen leggen, maar het ligt wel iets genuanceerder. Tegen leerlingen zeggen dat hun gedrag fout is, is terecht, maar geef ze dan ook dat alternatief.

Er zijn ongeveer 50 leerlingen per jaar die de school verlaten. Daarvan gaat er nu een te groot deel naar het ROC. Dat is beter dan op de bank zitten, want werk is moeilijk te vinden. Maar op het ROC vallen ze uit. Dat weten we eigenlijk van tevoren. Soms gaat het toch gewoon goed en verbazen leerlingen je.

Ik weet ook van een jongen die daar verwijderd is. Dan is er dus niemand die hem opgevangen heeft. Werk is voor deze jongen moeilijk te vinden en door die frustratie, door het moeilijk vinden van werk, gaat een andere inkomstenbron het veel makkelijker winnen.

Te weinig werk

Er is nu gewoon minder werk. Dat vind ik ook nogal onaardig, dat we dat steeds maar blijven roepen dat iedereen moet werken, maar er is geen werk voor iedereen. Er komt nu wel weer meer werk, maar daar komen dan de verkeerde mensen op, als je kijkt naar de functies en de kwalificaties. Dat is een lastig probleem.

Het benoemen van het probleem is een stuk makkelijker dan het oplossen ervan. Ik vraag me alleen af of men het probleem wel wil zien. Ik kan genieten van een leerling die een schoonmaakcertificaat haalt. Dat lijken we niet te mogen. Dus als ik praat over mijn doelgroep dan zeg ik: “Deze mensen hebben gewoon waarde, laten we proberen te accepteren dat ze daar hulp bij nodig hebben”. We plaatsen ze nu in hokjes. Door deze leerlingen te volgen en ze het recht te geven om hulp te vragen, kun je wel degelijk zorgen dat ze leren hun eigen kracht te gebruiken. Mensen moeten proberen zelfstandig te zijn. Je kunt ze helpen en duwen op het moment dat dit moet.

Geen verkokerde blik

Ik accepteer dat wij als school een grote participant zijn in de opvoeding van de kinderen, daar heb ik geen moeite mee. Wat ik alleen niet logisch vind is dat elke keer een taak in een school neergelegd wordt zonder daarbij de ondersteuning te geven die nodig is. Een krachtige school zorgt dat docenten naar het individuele kind blijven kijken, en niet door een verkokerde blik. Een leraar Nederlands is niet alleen nodig voor het vak Nederlands. Mijn pleidooi is dat we dat verkokeren van die taken in een school niet moeten hebben.

Wij proberen nog steeds integraal te denken, maar vervolgens zijn er andere organisaties die delen het in stukjes op. Dan gaat de samenhang ontbreken. De jeugdprofessional zou daarin een rol kunnen spelen, maar die heeft het overzicht ook niet meer. Welke draagkracht en daadkracht heeft hij om mensen aan afspraken te houden? We hebben nu genoeg overleggen: met de zorgadviesteams, de schoolarts, de leerplichtambtenaar, een zorgaanbieder en een jeugdprofessional. Ik erger me daar nogal eens. Heel vaak heb ik het gevoel dat ik het toch uiteindelijk zelf moet doen. Ze luisteren heus wel. Het zijn goede, hardwerkende mensen, maar ze gebruiken soms wel de regels of de frustratie om te zorgen dat het probleem toch niet bij hun komt. Dan wordt de Wet van de Privacy nogal eens misbruikt. “Ja, ik mag er niks over zeggen.”

Ik heb dat gesprek een keer gehad met iemand van jeugdzorg GGD. Ze hadden een moeder en een leerling in behandeling. Toen vroeg ik: is het mogelijk dat de twee behandelaars een gesprek met elkaar hebben? Volgens mij is het probleem van moeder ook datgene wat het probleem van het kind ingewikkeld maakt. Dat bleek heel dom te zijn. Dat kon niet, want dat mag niet. Ik vind dat kul. Ik ben dan ook burgerlijk ongehoorzaam. Ik doe alles met de medewerking met de ouders, maar in het delen van informatie bepaal ik toch wel snel dat het in belang van het kind is dat mijn partners het weten. Dat is eigenlijk fout, want als ik het op de officiële manier doe, moet ik eerst toestemming vragen aan een ouder wanneer ik een leerling bespreek met het zorgadviesteam. Een ouder begrijpt niet zo goed welke toestemming ik vraag, want ik vraag niet om te acteren, ik vraag om ruggespraak te hebben. Als ik echt een volgende stap zet, neem ik de ouders natuurlijk mee, die ga je nooit passeren.'

interview gehouden medio december 2015 door Esther Derks
Foto: Werry Crone