print
interview

Zorg, Dini Trijber heeft er meer praktische kennis van dan haar lief is. Haar man kreeg een hersenbloeding en zeven jaar lang heeft ze voor hem gezorgd. ‘Hulp kregen we niet’. 

Dini Trijber
Dini Trijber is 79 jaar en woont alleen in een flat in Zutphen. Ze was mantelzorger voor haar man, tot zijn overlijden in 2010.
12 oktober 2016

‘In november word ik tachtig. Ik ben gelukkig nog goed gezond. Ik hoop nog zo lang mogelijk zelfstandig te blijven. En als het ooit nodig is, zullen de andere bewoners van de flat waar ik woon me wel willen helpen. En anders kan ik natuurlijk de thuiszorg inschakelen. Maar voorlopig fiets ik nog, rijd ik nog auto en kan ik goed lopen. In de omgeving van deze flat zijn geen voorzieningen, maar dat is voor mij dus geen probleem. Integendeel: dat de winkels verder weg zijn, dwingt je om eruit te gaan.

Ik heb bovendien twee kinderen. Die zijn allang het huis uit, maar wonen in de omgeving. En die kunnen me dus ook helpen als dat nodig zou zijn, maar dat is gelukkig nu niet echt het geval.

Dat was jaren geleden wel anders. Tijdens een lang weekend in Engeland in 2003 kreeg mijn man een hersenbloeding. Het zag er zeer ernstig uit: de artsen voorzagen zijn overlijden en dus moesten de kinderen overkomen. Mijn man was rechtszijdig verlamd en kon niet meer praten. Maar hij was nog wel de vechter die hij altijd was geweest. Na vier weken in een Engels ziekenhuis was hij sterk genoeg om naar Nederland te worden overgebracht. Hij bleek echter de MRSA-bacterie te dragen. Dus werd hij in het Zutphense ziekenhuis geïsoleerd verpleegd en kwam er van revalidatie weinig terecht. Dat begon eigenlijk pas zes weken later, toen hij naar een plaatselijk verpleeghuis werd overgeplaatst. Gelukkig had de therapie nog wel effect: hij leerde beter eten en beter praten. En op een dag kwam hij me achter een rollator tegemoet lopen.

Ja, ik denk wel dat alles eraan is gedaan om hem weer zo goed mogelijk te krijgen. Maar op een bepaald moment houdt therapie natuurlijk op. Mijn man en ik zijn lid geworden van een lotgenotengroep voor NAH-patiënten (mensen met een Niet-Aangeboren Hersenaandoening – R.K.). Daar hoor ik echter wel dat de situatie tegenwoordig toch nog veel beter is. Ik had het idee dat ik alles nog zelf moest uitzoeken en dat ik overal zelf achteraan moest. Voor NAH-patiënten was er weinig geregeld. Nu is dat een stuk beter.

In mei 2003 werd mijn man getroffen door die hersenbloeding, in oktober van dat jaar mocht hij naar huis. Dat was een hele zorg. We kregen geen enkele hulp en mijn man moest overal mee geholpen worden. Wassen, douchen, trap op en trap af. We woonden toen in een eengezinswoning met de slaapkamers boven. Gelukkig was een paar jaar daarvoor de bovenverdieping voorzien van een goede badkamer met toilet. Maar het bleef moeilijk.

Ik wilde een invalidenparkeerkaart voor mijn man aanvragen en daarvoor moesten we naar  een keuringsarts. Die zei meteen dat we geen hulp zouden krijgen. Daar had ik dus ook niet om gevraagd. Maar een parkeerkaart kregen we wel. Uiteindelijk ging het toch niet zonder hulp. Die hebben we dus zelf moeten inhuren. Hulp is er ook nu nog: een ochtend per week doet iemand het schoonmaakwerk dat voor mij te zwaar is.

We  stonden gelukkig al lang op de lijst voor een andere huurwoning. Dus toen we een gelijkvloerse woning vroegen, kon de woningstichting ons snel helpen. In 2006 verhuisden we naar een flat. Een fijn huis. En omdat het voor mijn man optimaal toegankelijk is gemaakt – het is rolstoelvriendelijk, heeft een ruime badkamer, beugels bij douche en toilet-  hoop ik er nog lang zelfstandig te kunnen wonen.

Als het ooit nodig zou zijn kunnen mijn kinderen en anders wel andere bewoners van deze flat boodschappen voor me doen. En je kunt eventueel maaltijden aan huis laten komen. Zo zal het wel lukken. Dat moet ook wel, want er is geen alternatief. Gewone bejaardenhuizen zijn er niet meer.

Sinds het overlijden van mijn man in 2010 moet ik rondkomen van AOW en een klein aanvullend pensioen. Ik heb zelf ooit gewerkt op de boekhouding van een Zutphens bedrijf, maar toen we trouwden moest ik ontslag nemen. Nadat er kinderen kwamen, had het ook eigenlijk niet anders gekund, want mijn man werkte bij de spoorwegen in drieploegendienst.’

Elke dag is mooi

‘In de eerste tijd na het overlijden van mijn man was het moeilijk. Af en toe hoefde het voor mij ook niet meer. De jaren na zijn hersenbloeding ging al mijn aandacht naar mijn man. Daardoor namen onze sociale contacten af. We kregen een rolstoel en scootmobiel voor hem en konden er daardoor nog wel op uit, maar je wereld wordt toch een stuk kleiner. Na zijn overlijden moest ik dus in feite helemaal opnieuw beginnen. Ik ben een echte Zutphenese en kende dus al wel veel mensen hier uit de flat, ook doordat mijn ouders vroeger een kruidenierszaak hadden en we veel mensen over de vloer kregen. Bovendien hadden we ons dus aangesloten bij de lotgenotengroep en daar ben ik bij gebleven na het overlijden van mijn man. Gezellig!

Ik hoop te blijven zoals ik ben, ik bedoel dus qua gezondheid, en nog lang m’n eigen weg te kunnen gaan. Ik hoop niet dat ik ooit in een verpleeghuis kom. Ik wil niet afhankelijk zijn. Alleen, daar kun je wel zorgen over maken, maar dat helpt helemaal niets.

Wat ik van ouderenzorg in Nederland vind en verwacht? Dat weet ik niet zo goed. Ik hoop dat ik goede zorg krijg als het ooit nodig zou zijn. Ik hoor wel eens rare verhalen over hoe het nu gaat, maar ik weet natuurlijk niet of die verhalen kloppen. Uit wat ik bij de lotgenotengroep zie en hoor, krijg ik de indruk dat het wel goed gaat.’

Interview afgenomen door Rob Krabben (PvdA Warnsveld) op 22 augustus 2016
Foto: Rob Krabben