print
interview

Haar werk met gehandicapten is flink veranderd door de participatiegedachte en door de bezuinigingen, maar dat biedt ook kansen, vindt groepscoordinator Anke Bergmeijer. Het moet echter allemaal wel heel erg snel anders.

Anke Bergmeijer
groepscoördinator en begeleider bij werkplaatsencentrum van Rozemarijn
29 oktober 2015

Zes jaar geleden  ben ik afgestudeerd als orthopedagoog en ben ik bij Rozemarijn komen aanwaaien. De eerste twee jaar werkte is als invalkracht, als de begeleider van jongeren met een beperking. Ik heb zelf op de Vrije School gezeten, dus ik had wel wat met de antroposofie. Het plan was om ooit door te stromen  als orthopedagoog, maar ik ben er achter gekomen dat ik eigenlijk een heel praktisch mens ben.  Het werk biedt me veel om van te leren, met name het omgaan met de jongeren. Tegenwoordig ben ik ook groepscoördinator op de werkplaatsen.

We begeleiden hier jongvolwassenen met een meervoudige beperking die heel veel zorg nodig hebben – ze moeten bijvoorbeeld uit bed geholpen worden met een tillift. Maar er zijn ook jongeren die behoorlijk wat zelfstandig kunnen doen, die ook even losgelaten kunnen worden als ze een taak hebben. Weer andere jongeren kun je eigenlijk nooit uit het oog verliezen. Die doen gewoon spannende dingen. Ze pakken bijvoorbeeld een zaag of een mes, en zijn daar onvoorzichtig mee.

Elke jongere vraagt een eigen benadering. Bij de één moet ik duidelijke opdrachten geven, bij de ander bepalen we meer in overleg wat hij of zij gaat doen, of waar ik mee kan helpen. Ze krijgen vrijheid binnen bepaalde kaders. Er is een jongen die steeds wegloopt. Voor hem is het belangrijk dat ik me aan mijn beloftes houd, dat ik woord houd. Dus als ik zeg dat als hij wegloopt, hij aan tafel moet gaan zitten, dan moet ik ook zorgen dat dat gebeurt. Dat is pittig, want dan moet ik hem soms fysiek gaan beheersen. Uiteindelijk merk ik dat dat goed is, want ik heb me dan aan de afspraak gehouden en dat is veilig voor hem. Maar ik moet dat echt uit mijn tenen halen. Bij de ander moet je juist een compromis sluiten. Het is continu schakelen tussen verschillende behoeften, belangen wensen, en je eigen grens ook: wil ik iemand fysiek zo beheersen?

Haman, koken, zeepmakerij, hout- en textielbewerking, dierenverzorging, keramiek en de tuin

Ik ben een van de twee coördinatoren op het werkplaatsencentrum. Wij organiseren bijvoorbeeld de roosters, en zorgen dat iedereen op de hoogte is van de zaken die vanuit de directie van Rozemarijn komen. In de hamam en de zeepwerkplaats draait het vooral om geuren en voelen, om zintuigenprikkeling en rust. Die werkplaatsen zijn minder productgericht, al maken ze in de zeepwerkplaats wel echt mooie stukken zeep en pompjes voor de verkoop. In de hamam komen de deelnemers van de werkplaatsen even tot rust en helpen ze elkaar bijvoorbeeld met voetenbaden. Er zijn ook jongeren met meervoudige beperkingen die niet zo veel kunnen doen; zij nemen deel aan deze werkplaats door hun aanwezigheid, door te ervaren.

Verder is er een houtwerkplaats, waar prachtige dingen gemaakt worden voor de verkoop. Er is een textielwerkplaats, waar veel gewerkt wordt met vilt. In de keramiekwerkplaats worden schalen en medaillons gemaakt. En er is een kookwerkplaats. Mijn werkplaats, ten slotte, is de dierenverzorging, die zit op de kinderboerderij naast de woonvoorziening van Rozemarijn.

Taken op één dag

Hoe mijn dag eruitziet wisselt. In verband met bezuinigingen werken we sinds kort met wisselende diensten om min-uren op te sparen. Ik heb een contract van 32 uur. In principe werk ik vier dagen acht uur, maar op sommige dagen werk ik korter dan acht uur om op te sparen voor uren die ik in kan zetten op het moment dat mijn collega ziek is of er vakantiegangers zijn. Op deze manier hoeven we minder invalkrachten in te huren. Sinds kort hebben we ook zelf de busdienst op ons genomen. Dat betekent voor mij dat ik één keer in de week de dag begin in het woonhuis. Ik help de jongeren met ontbijten en aankleden, en rijd ze met de bus naar het werkplaatsencentrum. ’s Middags rijd ik ze weer terug. Dat is dus een extra lange dienst. Hierdoor hoeven we een taxi minder in te zetten.

Als ik die busdienst doe, is de dag best wel pittig, want dan begin ik al om kwart voor acht. Rond negen uur rijden we naar de werkplaats. Als ik pech heb, past het niet in één keer en moet ik nog weer terug om de rest te halen. En pas dan begint de werkdag eigenlijk. We openen op de werkplaats met z’n allen in de gezamenlijke ruimte. Om kwart voor tien gaat ieder naar de eigen werkplaats. Daar zijn we tot de lunch. Tussendoor is er wel nog een fruitpauze.

De jongeren en begeleiders nemen zelf hun brood mee. Ook dat is een bezuiniging, want eerst werd de lunch verzorgd door Rozemarijn. Dat scheelt wel behoorlijk wat geld. En het is ook wel heel makkelijk: minder afwas, minder inkoop. Ik vind het ook wel passen bij het werkende leven, die broodtrommels. Op dinsdagen wordt er in de kookwerkplaats voor iedereen soep gemaakt.

Pauze is ook werken voor mij. Het is de bedoeling dat ik voor mezelf ook een cliëntvrije pauze inricht, maar ik vind dat moeilijk. Je snijdt jezelf dan even helemaal los van de groep en je moet je collega belasten. Na de lunch hebben we een vrij speelmoment van een uur. Er wordt muziek gemaakt. Een van onze begeleiders speelt piano en zingt. Het grootste deel van de jongeren verzamelt zich dan om de piano. Een ander zoekt juist een rustig hoekje op om te lezen, of gaat even naar buiten. Op dat moment, waarop ik zelf eigenlijk ook even pauze nodig hebt, hobbel ik vaak achter iedereen aan. Ik wil dan toch even volgen waar iedereen behoefte aan heeft. We gaan nu per plek een ‘host’ instellen: dus een host muziek, een host ontspanningsruimte, en een host buiten spelen. Dan ben je verantwoordelijk voor één plek, dat zou rustiger moeten zijn.

De meeste deelnemers hebben een vaste werkplaats, maar ze kunnen wel ‘stage’ lopen bij andere werkplaatsen. En soms bedenken we dat het goed is voor iemand om een dagje naar buiten te gaan bijvoorbeeld, naar de dieren. Een ander moet misschien juist even een dagje naar de hamam. Voor de vijf jongeren op de dierenverzorgingswerkplaats ben ik ook hun persoonlijk begeleider. Ik onderhoud onder andere het contact met hun ouders. Of als diegene niet goed in z’n vel zit, zorg ik dat ik de juiste expertise erbij haal, advies van een orthopedagoog bijvoorbeeld, of van de fysiotherapeut.

Bezuinigingen

De bezuinigingsmaatregelen worden geleidelijk ingevoerd, maar we merken nu wel dat de druk oploopt. Er is nu één begeleider op vier a vijf deelnemers. Meestal is er ook een vrijwilliger of een stagiair bij. Volgend jaar wordt de standaard één begeleider op vijf of zes deelnemers.

De structuur waarin we gewend zijn te werken, moeten we gaan loslaten. De bezuinigingen vragen een andere manier van werken van ons, maar ik denk dat het ook hoort bij de maatschappij nu, om anders te gaan werken. Het is de bedoeling dat onze doelgroep veel meer gaat participeren in de samenleving. De bezuiniging geeft een duwtje om dat nu echt te gaan doen. We blijven echter te maken hebben met een deelnemers met een hoog zorg-zwaartepakket. Het heeft dus tijd nodig om hier een werkbare vorm voor te vinden.

Er is best veel overzorg geweest in het verleden. Ik bedoel: we zijn gewend geraakt aan bepaalde uren die we beschikbaar hadden voor onze jongeren. Heel lang is gedacht: als je minder tijd hebt kun je minder kwaliteit leveren. Maar ik heb ook gemerkt dat ik door een gebrek aan tijd verantwoordelijkheden ga teruggeven aan de jongeren. Bijvoorbeeld deze ochtend. Ik ga een uurtje van de groep af voor dit interview. Eerder zou ik gedacht hebben: dan moet ik inval regelen. Nu denk ik: wie ga ik alvast welke klussen aanbieden? Het is bijvoorbeeld een goed moment om iemand stage te laten lopen in een andere werkplaats. Dan kan die alvast aan het werk. En als ik dan later kom, dan kan ik de rest meenemen. De vraag moet volgens mij steeds zijn: wat kun je wel bieden?

Dat is natuurlijk wel heel positief bekeken, want het vraagt heel wat van de medewerkers. Voorheen keek je vooral naar wat iemand in het werkproces kon betekenen, en hoe je diegene daarin kon opleiden. Nu staat meer centraal: wat moet er deze dag gedaan worden, en wie kan wat doen? Je ziet aan de ene kant dat jongeren vanzelf zich aansluiten bij wat er moet gebeuren. We hebben op een gegeven moment bijvoorbeeld de vraag gekregen om kaarten te vouwen en in folie te doen. Inpakwerk. We zijn gaan testen hoe we dat konden doen. Ik ben aan tafel gaan zitten met de bakken erbij, en gaan vouwen. Op een gegeven moment ging iedereen erbij zitten, en ontstond het systeem dat we die kaarten aan elkaar doorgaven. De een vouwde, en de ander stopte de kaart in de folie.

Aan de andere kant: deze manier van werken betekent dus ook dat iemand soms minder goed kan aansluiten. Maar is dat erg? Is het erg als iemand erbij zit, wel deelneemt aan de gesprekken die plaatsvinden en betrokken is op zijn manier?

Daar ga je het merken denk ik…

Want wat belastend is voor hulpverleners is dat je niet aan alle wensen toe kunt komen. Het gevoel dat je tekortschiet. Ik ben er wel bang voor dat medewerkers overvraagd zullen worden. Je merkt nu al dat er wel taken bijkomen, maar er niet per se meer tijd is. Hetzelfde werk moet nog wel gebeuren. We kunnen de zorg gaan aanpassen natuurlijk, maar uiteindelijk komt het erop neer dat begeleiders als ze met de jongeren zijn, ook iets aan rapportage moeten doen, of moeten telefoneren om dingen te regelen. Ik denk dat dat wel impact heeft op de kwaliteit van de zorg.

Als ik met de jongeren bezig ben, zit ik in een soort flow. Extra taken komen dan op een ander niveau binnen. Als dan iemand komt zeggen: goh die en die heeft gebeld, bel je even terug? Dan vergeet ik dat. Dat moet ik dan dus gaan opschrijven. Regeldingen – een overlopend toilet, internet dat eruit ligt - komen meer en meer bij de werkplaatsen zelf te liggen, het is niet meer zo dat kantoor alles zal regelen. Hoe ga je dat organiseren, zonder dat je uit de interactie gehaald wordt met de jongeren, wat ook gewoon heel belangrijk is? Daar moeten we een weg in gaan vinden.

Ook in de dierenwerkplaats moeten we meer gaan denken aan productie, misschien kunnen we een service gaan oprichten voor andere kinderboerderijen. Of we gaan diensten leveren binnen de Raphaëlstichting: de was van de woonvoorziening moet gedaan worden, er moet gekookt worden. Dat kan gecombineerd worden met het verzorgen van dieren. We doen nu al de was voor de winkel, Santé. We zouden ook kunnen koken voor de avonddienst bijvoorbeeld.

Betrokken personeel

Het personeel is nauw betrokken bij de veranderingen. Sinds twee jaar hebben we bij Rozemarijn een toekomstgroep waarin gesproken wordt over de veranderingen in de zorg. Ook het systeem met min-uren komt uit de toekomstgroep, van het personeel zelf dus. We hebben op een gegeven moment presentaties gehouden in kleine groepjes over mogelijke manieren om te bezuinigen, en dit voorstel kwam eruit. De keuze was: of er moeten mensen ontslagen worden, of we gaan met elkaar het min-urensysteem opzetten.

Van elk team zit er een medewerker in de toekomstgroep, en er zit in elk geval iemand in van elke locatie. Het is best een grote groep, een man of twintig. We proberen in de groep zoveel mogelijk de geluiden van de achterban mee te nemen. Dat is soms moeilijk. We worden begeleid door een externe coach, al twee jaar. Die doet het heel leuk. Je merkt dat er binnen de groep een heel positieve vibe ontstaat.

We zijn op dit moment erg op zoek naar de kaders, ook om niet het wiel opnieuw te moeten uitvinden. Ook hierbij gaat iemand van buiten ons coachen. We zijn toch allemaal hulpverleners: we hebben ervoor gekozen om met jongeren op de werkvloer te staan. Er komt straks veel meer bij ons werk kijken waar we eigenlijk niet voor gekozen hebben. Dat geeft veel druk: we moeten een soort ondernemers worden, maar zijn dat natuurlijk niet, nog niet in elk geval. We zullen hier wel steeds afhankelijker worden van vrijwilligers en stagiaires.

Veel dingen zijn nog houtje-touwtje georganiseerd. Ik zou heel graag iemand laten meekijken die wat commerciëler is aangelegd, die naar de efficiëntie van de zaak kijkt. Eén computersysteem waarin alles gewoon opgenomen kan worden bijvoorbeeld. Het is leuk om het allemaal zelf te gaan leren, maar bepaalde dingen kunnen wij niet. Uiteindelijk kan het ook meer geld opleveren als er een goede structuur van werken neergezet wordt.

We zouden iets meer kunnen specialiseren, duidelijke personen als aanspreekpunt laten fungeren voor bepaalde terreinen. Nu doen we alles allemaal een beetje. Maar als je bijvoorbeeld weet dat je chef communicatie bent, dan ga je dat ook verder uitwerken. Daar zou ik nog graag een goede vorm voor vinden. Ik moet daar dus zelf ook stappen in gaan zetten, aangeven dat wij dit nodig hebben als werknemers. Ik denk dat dat zeker gaat lukken.

Of er te veel bezuinigd wordt? Dat vind ik een heel moeilijke vraag merk ik. Misschien ligt het probleem wel in het tempo waarop alles moet. Soms denk ik: hebben ze – de gemeente, de overheid – wel zicht op de doelgroep waar we mee werken? Op wat hier gebeurt?

Aan de andere kant wil ik ook open staan voor nieuwe vormen van werken. Misschien is er eerder ondersteuning nodig in het vinden van een nieuwe vorm, dan in geld. We zouden best expertise kunnen gebruiken bij het omgaan met de veelheid van taken die op ons afkomen: hoe gaan we dat vormgeven opdat het werk nog wel rustig voor onszelf kan zijn? Dat we niet overlopen. Maar het voelt goed om in beweging te zijn met elkaar, en niet alleen vast te houden aan het oude. Gelukkig zit onze werkplek vol met die positieve mensen. Ik voel me hier ook heel erg gewaardeerd.  

Interview gehouden op 11 februari 2015 door Twan Huijsmans, Annemarieke Nierop en Monika Sie Dhian Ho (tekst AN)
Foto's: Werry Crone