print
interview

Een beginnend dementerende kan verpleging aan huis krijgen vanuit de gemeente (Wmo). Als hij achteruit gaat kan hij ook zwaardere zorg nodig hebben, betaald door het zorgkantoor (Wlz). De overgang Wmo-Wlz zorgt in Montferland voor problemen.

Lidy Swijtink
medewerker sociaal team gemeente Montferland
14 april 2016

'Sinds een jaar ben ik medewerker van het sociale team Montferland. Ik ben in dienst van de gemeente. Veel andere medewerkers uit het wijkteam werken op detacheringsbasis vanuit een moederorganisatie. In ons team zitten veel verschillende disciplines, van ergotherapeuten, tot mensen vanuit de ouderenzorg en maatschappelijk werkers.

De afgelopen 12,5 jaar heb ik bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) gewerkt. Daardoor denk  ik wat zakelijker dan enkele van mijn collega’s die uit de hulpverlening komen. Bij het CIZ ben je meer een claimbeoordelaar, terwijl je als hulpverlener in het sociale team echt achter je cliënt staat.

We zijn ons er ook wel heel erg van bewust dat de zorg minder moet gaan kosten. De hele decentralisatieoperatie is niet voor niets op touw gezet. Dat moeten wij richting de cliënten ook wel laten weten. We kijken steeds kritisch naar hoe de zorg wordt ingezet, daar hebben we het als team vaak over en dat vind ik ook belangrijk.

Maar de verwachtingen die politici hadden bijvoorbeeld over de inzet van mantelzorgers waren te hoog gespannen, zeker in het begin. Bij de gemeente leefde de overtuiging, zo leek het wel, dat de mantelzorgers alle hulp konden overnemen. Dan merk je dat er nog gebrek aan kennis en ervaring is. Beleidsmakers weten soms bijvoorbeeld niet wat het betekent als je een kind of volwassene met autisme of een verstandelijke beperking in huis hebt.

Minder in plaats van meer uur zorg

Tot twee jaar geleden kon iedereen die tachtigplus was een indicatie voor een zorginstelling krijgen, terwijl niet iedere tachtigplusser in een instelling hoeft te wonen natuurlijk. Veel ouderen kunnen met ondersteuning vanuit de gemeente vaak nog veel langer thuis blijven wonen.

Op een gegeven moment worden ouderen soms echter zo slecht dat ze continue zorg in de nabijheid, of permanent toezicht nodig hebben omdat ze bijvoorbeeld kunnen weglopen en gaan dwalen. De zorg die zij dan nodig hebben is te zwaar voor de gemeenten. Dat is dan geen Wmo-zorg meer, dat is echt Wlz-zorg.

Het is een beetje een technisch verhaal, maar vanuit het sociale team lopen we er nu echt tegenaan dat de overgang tussen de Wmo (zorg gefinancierd vanuit de gemeente, bijvoorbeeld voor ouderen die met hulp nog thuis wonen) en de Wlz (zorg die wordt gefinancierd vanuit de zorgkantoren, bijvoorbeeld als mensen langdurig, intensieve zorg nodig hebben) lastig is in de praktijk.

Wij stuiten op de nodige  aversie als wij mensen willen doorverwijzen naar de Wlz. Het fabeltje gaat rond dat als je onder de Wlz komt te vallen, je binnen een halfjaar opgenomen moet worden in een instelling. Mensen willen dat vaak niet. Ook klagen schakelwijkverpleegkundigen dat wij voor te veel mensen Wlz-zorg aanvragen. De ervaring  leert namelijk dat de omzetting naar de Wlz voor de thuiszorg  betekent dat zij minder zorg kunnen inzetten, dit heeft te maken met uren die er vanuit een bepaald profiel mogen worden ingezet. Dit zijn vaak veel minder uren dan wat men tot dan toe had mogen inzetten vanuit de combinatie ziektekostenverzekering en Wmo. Die wijkverpleegkundigen willen gewoon de zorg leveren die nodig is, dat begrijp ik heel goed. Maar wij moeten ook kijken waar die zorg van betaald moet worden.

Het komt voor dat mensen die een modulair pakket thuis hebben, waarbij de zorgaanbieder vanuit de Wmo soms wel 20 tot 24 uur zorg leverde, onder de Wlz recht hebben op niet meer dan 15 uur zorg. Het zorgkantoor heeft namelijk aan bijvoorbeeld het profiel ‘Verpleging en Verzorging 4’, waarmee mensen naar een instelling zouden kunnen, een verrekening gehangen van dertien tot vijftien uur voor de thuissituatie. Dus terwijl mensen eigenlijk steeds slechter worden en meer zorg nodig hebben, krijgen ze dan minder uur zorg thuis.

'Terwijl menen steeds slechter worden, krijgen ze minder uur zorg thuis'

Ook moeten mensen bij die overgang van de ziektekostenverzekering naar de Wlz opeens een eigen bijdrage gaan betalen. De wijkverpleging die uit hun ziektekostenverzekering werd betaald toen ze nog niet onder de Wlz vielen kent wel een eigen risico, maar geen eigen bijdrage. Als deze mensen dan onder de Wlz gaan vallen, krijgen ze wel te maken met een eigen bijdrage voor die wijkverpleging. Die bijdrage vergt een hele berekening en geeft veel onrust.

In feite is de Wlz voorliggend aan de Wmo. Het is niet een kwestie van een keuze of mensen onder de Wmo of de Wlz vallen. Als wij de indruk hebben dat iemand onder de Wlz valt, moet er door diegene echter wel een handtekening voor de aanvraag van Wlz-zorg worden gezet. Wij krijgen met het bespreken hiervan wel het een en ander over ons heen.

Tussen wal en schip

Die harde grens die is getrokken tussen de Wmo en de Wlz pakt ook ongunstig uit voor de groep jongeren tussen de 18 en 23 jaar die nu veel zorg nodig heeft maar op termijn misschien met minder toekan, bijvoorbeeld omdat ze een laaggemiddeld IQ hebben. Voorheen konden zij van het CIZ een indicatie krijgen om in een instelling te gaan wonen, als het voor hen nog niet mogelijk was om zelfstandig te wonen. Nu krijgen jongeren in deze leeftijdscategorie die indicatie bijna niet meer.

Bij veel jongeren kun je nog niet op hun 18de bepalen of ze blijvend zijn aangewezen op 24-uurs nabijheid van zorg of toezicht. Er is altijd een groep die door training in een instelling nog zoveel vaardigheden kan aanleren dat ze na een periode van drie of vier jaar alsnog zelfstandig kunnen gaan wonen. Daarom krijgen zij geen indicatie voor verblijf, want dat is Wlz-zorg waarbij als voorwaarde geldt dat je die zorg voor de rest van je leven nodig hebt.

Het is schrijnend. We komen situaties tegen van jongeren die nog ontwikkelmogelijkheden hebben, die nog thuis wonen, het huis uit willen, maar die (nog) niet zelfstandig kunnen wonen. Die kunnen nu nergens terecht. Vaak zijn het jongeren met een IQ van rond de 70, gecombineerd met gedragsproblemen. Die jongeren worden thuis beschermd door hun ouders, maar zelfstandig kunnen ze het niet redden, ook niet met ambulante begeleiding.

Tot vorig jaar konden die jongeren gewoon naar een trainingshuis om de nodige vaardigheden aan te leren. Ik heb zelf ook in zo’n trainingshuis gewerkt en dan zag je dat sommige jongeren doorstroomden naar ambulant wonen en dat anderen blijvend waren aangewezen op beschermd wonen. Nu moeten jongeren wachten totdat duidelijk is dat ze geen ontwikkelmogelijkheden meer hebben, voordat ze naar een instelling mogen. Het is een beetje een vergeten groep lijkt het.

Maar er vallen meer mensen  tussen wal en schip. In het sociaal team begeleiden we nu bijvoorbeeld een man van 31, met zware epilepsie en een IQ van 59. Hij woont bij zijn vader en het huis is erg verwaarloosd, de situatie is onveilig voor hem. Er zijn allerlei opmerkelijke dingen, de vader is met regelmaat dagen achtereen weg, en hij heeft het huis op naam van zijn zoon gezet. Veilig Thuis heeft contact met ons opgenomen over dit gezin nadat het zusje van deze jongen uit huis was geplaatst.

Deze jongen kan namelijk niet goed voor zichzelf zorgen. Als ik vorig jaar toen ik nog voor het CIZ werkte een indicatie voor hem had moeten geven, had ik verblijf voor hem geïndiceerd. Nu heb ik vanuit het sociaal team bij het CIZ een indicatie voor hem aangevraagd, in de veronderstelling dat we daarna een instelling voor hem konden gaan zoeken zodat hij uit huis weg kan, en onder de invloed van zijn vader uit kan komen. Zijn vader wil namelijk geen hulp. Ik ging er echt vanuit dat deze jongen wel een indicatie voor verblijf zou krijgen. Hij had al een indicatie voor dagopvang, maar daar ging hij niet naartoe.

Toch werd de indicatie afgewezen omdat er nog nooit ambulante begeleiding is ingezet bij deze jongen. De redenatie is dat met ambulante begeleiding die jongen zich misschien nog wel kan ontwikkelen. Ik denk dan: deze jongen is dertig, met een IQ van 59; dat wordt echt niet meer hoor.

Met ambulante begeleiding kunnen wij deze jongen niet goed genoeg helpen. We gaan wel bezwaar maken want hij moet gewoon zo snel mogelijk uit dat huis weg.

Vroeger was iemand met een IQ van 70 tot 85 verstandelijk gehandicapt; nu zijn daar dus al twijfels over voor iemand met een IQ van 59

De Wlz pakt  goed uit  voor de  groep waarvan meteen duidelijk is dat ze onder de Wlz vallen, zoals degenen die qua  IQ functioneren op het niveau van een kind van twee of drie jaar. Maar de twijfelgroep is een probleem. En de norm om in aanmerking te komen voor verblijf wordt ook steeds strenger. Vroeger was iemand met een IQ van 70 tot 85 verstandelijk gehandicapt; nu zijn daar dus al twijfels over voor iemand met een IQ van 59. Twee jaar geleden had deze jongen  gewoon meteen een indicatie voor beschermd verblijf gekregen. Nu is het allemaal veel strenger geworden.

Die harde grens tussen Wlz-zorg en Wmo-zorg zit deze mensen in de weg. Het zou voor deze groep beter zijn om een indicatie voor Wlz-zorg te kunnen afgeven voor drie jaar, of voor vijf jaar. Dan kan zo iemand de zorg krijgen die hij echt nodig heeft, en tegelijkertijd kunnen we kijken of er nog ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Want sommige mensen zitten gewoon op die grens, en die vallen nu buiten de boot.

Jezelf uitbetalen uit het PGB van je kind

We zijn druk bezig met herindiceren op dit moment. Dat is veel werk. Veel mensen klagen dat ze elke keer opnieuw hun verhaal moeten vertellen. Ongeveer vijfhonderd mensen met een indicatie van het CIZ moeten door ons worden geherindiceerd. Wij mogen de gegevens van het CIZ en Bureau Jeugdzorg niet inzien, waardoor wij hen weer moeten vragen naar hun situatie. Dat is vaak moeilijk voor hen en daardoor ook vervelend voor ons. Het zou zo veel fijner en efficiënter zijn geweest als er ook een gegevensoverdracht had plaatsgevonden.

Voorheen konden mensen bij het CIZ als ze een gehandicapt kind hadden voor alle boven-gebruikelijke zorg een indicatie krijgen. Het was ook mogelijk dat ouders een PGB hadden en daarmee zichzelf uitbetaalden. Het CIZ bemoeide zich daar niet mee, die gaf alleen de indicatie voor dat PGB af. Binnen het sociaal team ben je zowel  indicatie-orgaan als zorgkantoor tegelijk.

Vooral herindicaties waarbij sprake is van het uitbetalen van het eigen netwerk zijn lastig, bijvoorbeeld als ouders van een gehandicapt kind een vrij hoog PGB hebben waar ze enerzijds zichzelf van betalen, maar aan de andere kant ook hulp ontvangen zoals dagopvang omdat ze zo zwaar belast zijn door de zorg voor hun kind. Hierop is geen controle geweest en nu moet er dus een  en ander worden rechtgezet.

Het is natuurlijk goed en ook gebruikelijk dat mensen met een gehandicapt kind ontlast worden, maar als zij van de indicatie die ze kregen eerst zichzelf uitbetalen, dan wordt het wel een moeilijk vraagstuk. Mensen kunnen dat overigens soms heel goed uitleggen, waarom zij zichzelf uitbetalen en ook nog hun kind naar de dagopvang doen - vooral met autistische kinderen. Ze brengen dan naar voren dat als ze voor zeg maar een halfuurtje per dag iemand anders in hun huis laten komen, dat heel veel onrust geeft, dus dat ze daarom liever zelf wat minder werken en zelf thuis zijn.

Ik ben er geen  voorstander van  dat men zichzelf kan uitbetalen van het PGB

Daar kan ik me dan echt wel wat bij voorstellen. Er zijn alleen te veel situaties waarin een scheefgroei is ontstaan en waarbij er geen sprake is van doelmatige inzet van zorg. Persoonlijk ben ik er geen  voorstander van dat men als netwerk zichzelf kan uitbetalen. Het netwerk moet wel ontlast worden uiteraard, maar uitbetalen, nee.

Het PGB is nooit bedoeld geweest als salaris. Sommige mensen lijken het PGB te zien als een soort genoegdoening, als iets waar ze recht op hebben. Dat geeft scheve situaties

Interview gehouden op 23 september 2015 door Annemarieke Nierop en Jolien van de Sande
Foto: TINEKE